Recensie Ingangspunt Ton van ’t Hof

Het zat Ton van ’t Hof in 2012 niet mee, schrijft hij in het nawoord bij Ingangspunt. Hij beleefde een persoonlijke en lichamelijke crisis, waarvan hij elke dag stipt om 17.00 uur verslag deed op zijn (oude) blog 1hundred1. Al die verslagen – aangevuld met soms zeer confronterende foto’s – had gemakkelijk een grote, loodzware bundel kunnen opleveren, maar Ton hield het met elf gedichten klein. Gedichten die volgens hem duidelijk maken dat al die ellende ook leidde tot een omslag in zijn poëzie.

Wat die omslag is, is lastig te bepalen. Want Van ’t Hof mag fysiek en geestelijk weer boven par zijn, maar of dat voor zijn poëzie ook geldt? Wie zijn werk kent, weet namelijk dat hij per bundel steeds persoonlijker wordt, dat hij de poëzie meer uit en naar zichzelf toetrekt, en Ingangspunt is daar geen uitzondering op. Sterker nog: het is Ton van ’t Hof in zijn meest uitgewrongen vorm.

Niet verbazend dus dat hij voor zijn openingscitaat uitkwam bij Oren Izenberg, die zegt dat het een dichter niet zou moeten gaan om gedichten schrijven, maar om als dichter iets te onthullen wat hem of haar als persoon onderscheidt. Hatsekidee! Kan een dichter nog duidelijker zijn in zijn opzet? Kan hij nog meer aanwijzingen geven dat hij zichzelf blootgeeft?

Ja hoor! Al in het openingsgedicht Iemand belde vijf keer aan, schrijft Van ‘t Hof dat hij bloot was (en dus niet open deed). Het gedicht is trouwens mooi in zijn eenvoud, met sterk halfrijm. Dat idee van naaktheid, van overgeleverd zijn, komt in meer gedichten terug.

Zo draagt het derde gedicht de titel, Het Es (wat volgens Wikipedia volgens Freud een reservoir is van impulsen, van energie en libido). Evenals de filosofische idee laat Van ’t Hof zich in dit gedicht leiden door zijn instinct:

ik ruilde vandaag zomaar de ene belofte in voor een andere.
Zonder vooroverleg.

De dichter geeft zich over aan wat zich aandient – tegen die achtergrond van een diepe crisis – maar vindt het moeilijk er betekenis in te zien: Het lijkt wel een parodie. Dat blijkt verder ook uit het titelgedicht op pagina 16.

[…] Je zit daar
en leest een gedicht. Over iets
wat er niets is. En ik weet dat je je afvraagt
of dat te maken heeft met opgerolde dimensies

Betekenis geven, ruimte krijgen, je plek vinden in dit leven… Deze bundel van Van ’t Hof lijkt op dat idee te drijven. Telkens neemt de dichter een positie in, om die vervolgens vanuit één kant te bekijken: met verbazing, luciditeit en humor. Maar bovenal met een grote helderheid, beseffend dat hij maar een mens is die toevallig heil vond in de poëzie – zijn uiteindelijke redding.

Die omslag die hij benoemt in zijn poëzie, is volgens mij dan ook geen omkeer, maar mogelijk gewoon de laatste keer dat Van ’t Hof zich op deze manier uitdrukt. Het staat ook met vuistdikke letters op de cover: Ton van ’t Hof. Ingangspunt. Het is de entree tot zijn crisisjaarpoëzie, waar hij gemakshalve een punt achter zet, want hierna wordt alles anders. Dus op naar nummer tien. Benieuwd hoe mooi onthecht die poëzie wordt.