Bocholt dus, om de overlast en de herrie van Koningsdag in Amsterdam te ontlopen. Het stadje bleek daarvoor zeer geschikt, want er gebeurt niets en je kunt er weinig doen. Wat wél kan, deden we met overtuiging. We bezochten het TextilWerk Bocholt, het Kunsthaus en het Stadtmuseum. Het Kunsthaus was gewijd aan Ulrich Rölfing, wiens werk ook te zien was in het tegenovergelegen Stadtmuseum. Roos schrok toen ze de museummedewerker achter de balie rechts verwachtte en hij van links opdook. En misschien schrok hij van ons, want veel gasten trok het vervallen museum niet.
We bezochten een tweedehandswinkel van het Rode Kruis, op zoek naar edelkitsch, wandelden door een wijk die uit Jugendstil zou zijn opgetrokken, wat beperkt bleek tot één huis en plots was het 16.00 uur zaterdag en stopte het leven. Luiken gaan naar beneden, straten legen zich, terwijl een laatste Konditorei-gast zijn koffie wil opdrinken, maar de beheerder al achter hem staat: beeile dich. Es ist Feierabend.
We merken opnieuw dat Duitsers niet snacken bij de borrel: geen bittergarnituur, worst noch kaas of nootjes. Terwijl je de maag toch wil voorbereiden op de alcohol. We denken nu dat het komt door Kaffee und Kuchen, dat Duitsers einde middag nuttigen. Ze zitten dus vol zoet en hebben dan enkel een bier nodig om in te happen.
De Duitse keuken komt ook in Bocholt niet verder dan vlees en aardappelen en vette saus. Burp. Bitte noch ein Schnapsel.