Nadat ik twee keer met mijn fietsbel belde en riep dat ik naderde, ging een van de toeristen aan de kant. De andere was verzonken in zijn mobiel en zag me te laat. Wat ie had moeten doen was stilstaan, maar hij besloot steeds naar die kant te stappen waar ik naartoe stuurde. Na drie zigzagbochten kon ik hem niet meer ontwijken en reed ik hem aan. Ik viel gelukkig niet, maar de schrik zat er even in. En ik ben al zo voorzichtig in de stad: nooit hard fietsen en op drukke kruispunten met fietsers en voetgangers stap ik tegenwoordig af.
Telkens bereik ik ’t Kopje (van Bloemendaal) wel, maar de weg ernaartoe is nooit hetzelfde. Ik klauter naar boven op het laagste verzet en word altijd voorbij geracet door jongemannen die er een sport van maken zo snel mogelijk boven te zijn. Op Strava doen velen vier minuten over de 2,79 kilometer. Ik sta ergens op plek 10.000 zoveel met een recordtijd van zeven minuten nog wat.
Wat niet lukte was vader zien of spreken. Hij was opnieuw niet thuis en zijn telefoon stond uit. Zaterdag berichtte mijn broer dat de telefoon het gelukkig weer doet.
Wat ik niet had moeten doen, was mijn kussen van dons wassen.
Nooit eerder hoorde ik van de dode-kat-tactiek, tot ik in de Volkskrant dit las:
Het was een eenvoudige vraag die de relatief onbekende TalkRadio-interviewer Ross Kempsell stelde: wat doe je zoal in je vrije tijd. Wat volgde was een nu al legendarische minuut in de Britse politieke geschiedenis. Alsof hij een diep filosofisch probleem aan het uitleggen was, vertelde de 55-jarige premierskandidaat met veel handgebaren dat hij van houten wijnkratten dubbeldeksbussen maakt en deze beschildert, met ‘blijde passagiers’. Hij voegde er geheel serieus aan toe dat het milieuvriendelijke bussen zijn. […] Sommige mensen vragen zich af of Johnson geestverruimende middelen had ingenomen voor het interview. Waarschijnlijker is dat hij de ‘dode-kat-tactiek’ hanteerde, welke luidt dat een lastig gesprek kan worden veranderd door een dode kat op de tafel te gooien.