Misschien koop ik nog ‘In De buik van Parijs’ van Emile Zola (1873). In dat boek – en nu citeer ik Kees ’t Hart – zet Zola al zijn schrijfkunst in om ons de voedseltoevoer, -bereiding en -consumptie van die dagen zo indringend mogelijk door de strot te duwen. Hij tovert ons paginalange beschrijvingen voor van vissen, kazen, groente en vlees. Hij beschrijft de meest verschrikkelijke slachtscènes alsof het idyllische taferelen zijn uit een kunstboek.
‘De longen waren volgens hem zacht rozerood, langzamerhand overgaande in helderder tinten, van onderen met een helderen karmijnrode rand omzoomd; hij zei, dat het gewaterd satijn was, hij kon het juiste woord niet vinden om die zijdeachtige zachtheid weer te geven, die lange frisse rijen, dat tere weefsel, dat in brede plooien neerviel, als de rokjes van danseressen.’
Nog een citaat
‘Die dag zag zij er heerlijk fris uit; de blanke witheid van haar boezelaar en haar mouwen was een voortzetting van de blankheid der schotels; op haar gevulde hals en haar rozerode wangen herleefden de zachte toon van de hammen en de bleke tinten van het doorschijnend vet.’
Maar precies die ellenlange romantische beschrijvingen weerhouden me. Ik houd van meer uitgeklede verhalen, zoals Torgny Lindgren die schreef. En ook hij verstond de kunst van lekker schrijven over lekkere dingen.
Vandaag ben ik een wankel bootje. Gaande de dag voel ik me slapper, met af en toe een opvlieger. Het bezoek aan mijn vader duurde daardoor wat korter dan gepland. Hij zei me dat we vanmiddag geen toertochtje (met de auto) hoefde te maken, wat ik helemaal niet had voorgesteld, waarna ik zei dat ik een afspraak zou maken. Ouwe leperd.