Wil opnieuw beginnen aan ‘Naakt en bewogen’ van Gert de Jager (net uit) en las intussen zijn (net uit) ‘Yo! De doodsgedichten van 36 zenmonniken’. Beide uitgegeven bij Gaia Chapbooks. Yo is hallo in het Japans, maar dan informeel. In de eerste van zijn vijf inleidingen op het fenomeen doodsgedichten en de taal die er achter steekt en de geschiedenis daar achter die doordesemd is van Chinese cultuur, staat: op de drempel van de dood werd een monnik geacht zijn definitieve inzicht in de vorm van een gedicht onder woorden te brengen.
Denk je clichématig aan het Verre Oosten (zijn wij voor hen het Verre Westen?) dan denk je aan mystiek, verhevenheid, maar daarvoor “waarschuwt” De Jager de lezer al, dat de gedichten in een boeddhistische traditie staan die van al het aardse een illusie maakt. Wat mij in de poëzie treft, is het schijnbare ontbreken van meesterschap. In de westerse traditie wordt meesterschap onderstreept door een meesterwerk, maar daarvan lijkt hier geen sprake. De gedichten zijn ontnuchterend, kaal, soms zelfs een tikkie banaal, wat ik heerlijk vind. Ze doen modern aan. Besef dan dat deze gedichten dateren van bijvoorbeeld 1278, 1458 of 1837.
Dokyo Etan (1721)
Hier in de schaduw van de dood
komt mijn laatste woord niet vanzelf.
Dus ik hou het maar bij ‘vanzelfsprekend’
en verder helemaal niets.
Om mijn eigen banaliteit kan ik niet heen. Ik fietste gisteren een geweldige ronde (op 227 stukken sneller dan eerdere ritten) maar kwam aan het einde heel knullig ten val, omdat ik moest omkeren op een smal pad. Mijn pols is nu licht gekneusd, evenals mijn ego. Verder liet ik de eerste uurtjes van hun ontmoeting aan Roos en haar vriendinnen, zodat ik de film The Northman zag. Veel wraakgeweld, veel epos en wat mij betreft vrij authentiek. Ik zag Vikings en Valhalla en zo’n beetje elke Vikingfilm die er is, dus vind ik mijzelf een kenner.