Ik ben al enige tijd epic slice owner voor Nieuws 3.0 en sinds gisteren blijkbaar ook placeholder voor ons content management systeem. Niet dat ik baas ben of zo, maar ik mag meepraten over wat er wordt bedacht en gemaakt voor intranet. Een baasje was ik natuurlijk altijd al.

Dat werd me gisteren – toen ik weer op kantoor was – lachend verteld, nadat ik veel aandacht vroeg (maar op een goede manier). Ik schoof spontaan aan bij enkele collega’s die een nieuwe bladformule bedenken; we gaan van twee bladen naar één. Leuke sessie en hoognodig. Onze bladen staan al een tijdje stil. ’s Avonds was ik doodop, vooral van mijzelf.

Ik dacht naïef dat het op vrijdag rustig zou zijn bij de autowasstraat, om het Saharazand af te spoelen. Gekkenhuis. Ook bestaat het bedrijf 26 jaar en geeft het 26 eurocent korting op benzine. Het was hamsteren a la corona (maar ik had voldoende benzine).

Flink eind gefietst en eerder deze week ‘Visjes’ gekocht van Joost Oomen, waarvan ik dacht dat het een poëziebundel zou zijn, maar het is een reisverslag. Ik vorder in ‘Vervoersbewijzen’ van Tijl Nuyts. Bevalt me.

Misschien begon het bij Rien Poortvliet, die het ‘Leven en werken van de Kabouter’ tekende. Of dan toch zeker bij kabouter Wesley. Van alle wezens is de kabouter mijn favoriet. In de poëzie welteverstaan. Olaf Risee schreef er ooit over, maar dat gedicht kan ik niet vinden. Die van Thomas Möhlmann vond ik wel, in zijn ‘In het bos’.

Er worden geen vragen gesteld geen suggesties
gewekt, er wordt niet geveegd maar gestreeld


eerst worden stammen van bomen gescheiden

dan bladeren van scherven, pluisjes van stof

de eenvoudige gebaren boezemen iets in
waar het klaar is, lijkt nog niets begonnen

intussen vertrokken de sprokkelaars vanzelf
boog het zoekteam zich boven een vennetje
te ver voorover en leunden de overblijvers
tegen takken die er niet meer waren

mocht wie nu nog rest de behoefte voelen
zich tegen deze schoonmaak te verzetten
hij stuit op manshoge kabouters en woelt.


Recent is daar Tijl Nuyts bijgekomen, met Weerde (17:53)

En dan, geheel onverwacht,
net wanneer het moet gebeuren

stapt bij wijze van intermezzo
een troep tuinkabouters op.

Ik schuif de bossen maretak opzij, kijk toe
hoe ze passagiers proppen met chloroform
in de mond duwen, lome lichamen in kruiwagens
laden, dingen doen met puntmutsen.

Er heerst een kanariegele stilte.

Bij de volgende halter stappen ze af,
helpen onderweg een gesluierde dame
met een kinderwagen. ‘Merci, c’est gentil.’

Wanneer na de zoem van de deuren
de trein zich uit stilstand hijst, de snelheid opdrijft,
zie ik nog net hoe de kabouters de lichamen openen,
hoe de zoektocht naar edelstenen begint.

Beeld vormen

Herfst? Het lijkt wel zomer. Het is de warmste 12 oktober sinds 1901, lees ik op een nieuwssite. Eerder deze week hoorde ik op straat twee dames zeggen hoe fijn deze Indian Summer wel is. Ik dacht: lulkoek, dat komt alleen in Canada en Amerika voor. Maar ik heb ongelijk, leer ik van Wikipedia. Het fenomeen doet zich voor op heel het noordelijk halfrond.

In Kluger Hans #33 vond ik een gedicht over de zomer, en wel van Tijl Nuyts, getiteld vierkant. Het is een gedicht in vier delen, waarvan het eerste deel over de zomer gaat, als je de openingszinnen moet geloven.

Wanneer het zomer wordt, heb ik het gevoel
dat er iets van me verwacht wordt.

De lange dagen, het late licht, de nachten
die naar natte stenen ruiken.

Het is cliché dat de zomer het jaargetijde is waarin alles mogelijk lijkt, en dat de herfst voor verval staat, de winter de dood en de lente slechts opmaat naar de allesomvattende zomer. Want o jee, wat kun je dan veel doen. En geniet er maar snel van, want voor je het weet is die zomer alweer lang voorbij (sorry, Gerard Coxje…). Het is precies wat de dichter voelt, een drang om iets te moeten doen, er wordt iets van hem verwacht. Of hij werkelijk iets doet, is een tweede. En ja, de zomerdagen zijn lang, het licht dooft laat, maar nachten die naar natte stenen ruiken? Hoe ruiken zomernachten eigenlijk? Wat is de geur van zwoel? Hoe ruikt warmte? Dan vind ik natte stenen – na een zomerbuitje verbeeld ik me – een prima vondst. Stenen is de stad, en dat is de volgende strofe. Brussel welteverstaan.

Alle beweging begint in het Brusselse nulpunt
waar mijn blik zich aan een zwart vierkant verwondt.

Meestal doet zonlicht pijn aan de ogen, maar hier is het een zwart vierkant, in het Brusselse nulpunt. Je moet weten: dat nulpunt is een (metalen?) ster, vanwaar de afstand tot de hoofdstad wordt gemeten. Dus ja, daar begint alle beweging. Maar hoe wordt een ster een zwart vierkant? Gaat het om zwarte gaten, die dovende sterren aanzuigen? Maar dan heb je het over een cirkel… Zwart vierkant is ook een schilderij van de Russische schilder Kazimir Malevitsj; het is zelfs zijn beroemdste werk, een zogenoemd suprematisch schilderij.

Ik ken het werk en zocht uitleg over het suprematisme. Kort gezegd, de schilder probeerde middels het suprematisme een hogere werkelijkheid te verbeelden. Hij deed dat door traditionele symbolen zoals cirkel, vierkant en kruis los te maken van die ene werkelijkheid. De vormen staan op zichzelf.’

Dan is het hek van de dam, want de vormen vliegen om je oren, als veelhoeken, parallellogrammen en trapezia, aangelengd met allerhande zomerse zaken als zonlicht, witheet, branden. En het allermooiste: meisjes die hun smartphones aaiden. Zachter kan de zomer niet worden.

Ik heb vaker aan veelhoeken gedacht,
maar nooit waren ze zwart. Parallellogrammen
die licht slikten en langs muren van een slaapkamer

reisden of witheet in een jongensborst brandden.
Zonlicht dat zich vol overgave tegen vensterglas

wierp, op gevels teruggekaatst werd, trapezia
die over en tussen auto’s schaatsten en meisjes
die onder in de gang hun smartphones aaiden.

Maar ho, wacht: dat is het niet, lijkt de dichter te zeggen. Leuk dat je aan al die (zomerse) mogelijkheden denkt, maar het ligt toch anders. Het frivole lichte is slechts schijn. Het wordt niets voor niets teruggekaatst. Er is maar één werkelijkheid, schrijft de dichter, zegt de schilder, en dat is dat zwart, de leegte waarin God precies past.

Deze veelhoek is anders.
Een Rus smeerde een zwart vierkant
over een oud kleurenschilderij
en verklaarde dat in iedere mens een leegte zit
waar God precies in past.

Wat houd je dan over? Een gedicht dat gebaseerd is op een schilderij, dat is duidelijk. Maar het biedt veel meer dan een interpretatie daarvan. De dichter verzint er een verhaal bij, vol mogelijkheden en onmogelijkheden, over de zomer denk je, over het zalige dolce far niente, maar misschien is het anders, is het toch een verhaal over het goddelijk licht en het duister als zijn tegenhanger.